De meestromende nevengeul bij Beneden-Leeuwen heeft een belangrijke paai- en kraamkamerfunctie voor (jonge) vissen. Dat is opnieuw aangetoond tijdens een visonderzoek dat afgelopen juli is uitgevoerd.
Historie
In 1994 is door samenwerking met het Wereld Natuur Fonds (WNF) de eerste meestromende nevengeul van Nederland aangelegd in de Leeuwense Waard. Door kleiwinning is een vertakt geulensysteem met ondiep water en gevarieerde oevers (zowel steil als flauw) ontstaan. Via een duiker onder de toegangsweg door is de nevengeul aan de bovenstroomse zijde aangesloten op de Kaliwaal. De nevengeul en de hiermee verbonden strang langs de Waalbanddijk hebben tot aan de uitstroom op de Waal een gezamenlijke lengte van meer dan 2 km.
De meestromende nevengeul is onderdeel van het overkoepelende plan ‘Waaier van Geulen’. In dit ruim 170 hectare grote gebied ontstaat een uniek natuurgebied dat kenmerkend is voor het Nederlandse rivierengebied. Motor van het plan is de berging van overtollige waterbodem in de plas de Kaliwaal die in het gebied ligt (uitgevoerd door Grondbank GMG) en de natuurgerichte oplevering van kleiwinningen.
Visonderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat
Adviesbureau ATKB voert de monitoring naar de visstand in de grote rivieren uit in opdracht van Rijkswaterstaat. Langs de Waal is naast de nevengeul in de Leeuwense Waard ook de nieuw aangelegd meestromende nevengeul in de Afferdense en Deestste Waarden onderzocht. Op beide locaties voerde Bureau Waardenburg het veldonderzoek in opdracht van ATKB uit.
Functie als kraamkamer voor jonge vis
Tijdens het onderzoek werden er vooral jonge vissen gevangen van zowel algemene soorten zoals baars en blankvoorn, maar ook minder algemene soorten zoals barbeel en kopvoorn. Hoewel de absolute aantallen en het aantal vissoorten lager is ten opzichte van het visonderzoek in 2002, 2009 en 2019, is opnieuw aangetoond dat de nevengeul een belangrijke functie als paai- en opgroeigebied vervult voor vissen uit de Waal.
Lagere waterstanden als mogelijke oorzaak
Pieter-Bas Broeckx (aquatisch ecoloog bij Bureau Waardenburg) noemt de lagere waterstanden als mogelijke oorzaak voor de lagere aantallen: “Dit beeld zien we dit jaar op veel plekken en hangt mogelijk samen met de lagere waterstanden. Hierdoor zijn de nevengeulen ondieper dan normaal, waardoor de (jonge) vis kwetsbaarder is voor predatoren.” Hij benoemde ook het belang van begroeiing, zoals langs de nevengeul veelvuldig aanwezig: “We vangen de meeste vis nu bij de begroeide oevers, bijvoorbeeld onder overhangende wilgen. Hier vinden de vissen beschutting en bescherming.”